De bloemen die ik kocht voor in de plantenbak op het balkon, zouden volgens de beschrijving bijen en vlinders aantrekken. Echter heb ik van die hordes vlinders nog niets opgemerkt. Bijen wel, in beperkte mate. Misschien waren de beschrijvingen niet bedoelt voor de eigenaar, maar voor zijn buren. Daar stikt het namelijk van de gevleugelde diertjes.
Zodra ik die laatste observatie had benoemd en in de bank lag kwam er een duif naar binnen vliegen. Een duif! Zo’n vogel die je normaal gesproken op de dam in onze hoofdstad tegenkomt. Met duizenden tegelijk. Gelukkig voor mij en mijn interieur was dit er maar een. En toch, één teveel. Ware het niet dat een duif alle ruimte moet hebben om te schijten, zag ik hem dit liever niet doen op mijn lichte laminaat, de was die te drogen hing, de teakhouten tafel of in de bonsaiboom. Die waarschijnlijk niet bestand is tegen alle zuren die in de uitwerpselen van onze gevleugelde vriend te vinden zijn. En zo bevond ik mijzelf na dertig jaar op deze planeet, pratend tegen een duif te wijzen naar de openstaande balkondeuren. Na drie rondjes door de benedenverdieping van mijn huis vond hij dan toch eigenhandig de uitgang die hij als ingang had gebruikt. Van angst legde de beste duif de komende drie jaar waarschijnlijk geen eitjes meer. Ik salueerde naar hem als wijze van afscheid.
Normaal gesproken bekeek ik de duiven in de berk en de spar die aan de achterkant in de tuin van de onderburen staan. Van het voorjaar was me dat een liefdesspel. Elke keer dat ik drie duiven bij elkaar zag bleef ik even gluren. Totdat het stemmetje in mijn hoofd weer overduidelijk te horen was en mij vertelde dat ik het ook niet leuk zou vinden als er allerlei vreemde figuren stonden te gluren tijdens de liefdesdaad. Zo burgerlijk als ik mezelf waan liep ik dan snel het raam voorbij en ging weer verder met mijn eigen leven.
Naast de duif die naar binnen vloog, komen er soms ook andere dingen binnenvliegen. Zo lag ik laatst in de bank mijn dagelijkse rondje langs social media te volgen op de laptop toen ik opeens verhitte stemmen hoorde.
‘Moet hij hierin?’ vroeg de man met diepe stem.
‘Nee, hij moet daarin. Ja, nee, een stukje dieper. Ja, eerst in dat gaatje en daarna in het andere gaatje. Later mag je nog dieper,’ de stem van de tweede deed me twijfelen.
Ik ben van nature terughouden in mijn oordeel en probeerde in dit opzicht ook op de vlakte te blijven. Toch nam een deel van mijn gedachten een loopje met me. Dat is waarschijnlijk het deel schrijver in me, die fantasierijk en visueel ingesteld is. Het feit dat het een gesprek tussen twee mannen was, deed daar geen afbreuk aan. Ik ben allang zover dat ik besef dat in deze wereld alles mogelijk is en veel geoorloofd mag zijn.
Mijn nieuwsgierigheid geprikkeld, stond ik op en liep naar het balkon. Op mijn tenen balancerend probeerde ik het duo te vinden. Ze waren in hun tuin bezig. De een had ondiepe, kleine kuiltjes gegraven in een cirkel om de iele berk heen. De ander stond met een schop in zijn hand. Blazend veegde hij zweet van zijn voorhoofd alsof hij al een are bomen ontworteld had. Hij zag me kijken. Ik zwaaide enthousiast. Hij zwaaide terug en wees naar de berk.
‘Staat in de weg van de zon.’
Ik knikte begrijpend, wenste ze succes en wenkte mijzelf terug naar binnen. Hoofdkrabbend ging ik weer liggen op de bank.
Ik vond het spijtig dat ze de boom zouden weghalen. Niet in de eerste plaats voor de boom zelf, maar het besef gleed als een golf over me heen. Het was de boom waarin de duiven van het voorjaar hun liefdesritueel uitvoerden. Het gluren zou ik volgend voorjaar dus gaan missen. De duiven moesten op zoek naar een andere liefdesboom. Als dat nog niet genoeg was, wordt het door het weghalen van de boom voor de overburen mogelijk om mij te begluren.