Zoals ik eerder al schreef, ligt mijn verhaal op dit moment bij de redigente. Zij voorziet mijn verhaal van opmerkingen en waar mogelijk, verbeteringen van taal- en grammaticafouten.
Bij deze wil ik graag een passage uit mijn boek met jullie delen. Dit zal nog niet de uiteindelijke versie worden, maar wel een goede indicatie. Het stuk dat ik met jullie wil delen is het volgende:
Als ik terugkijk, wat ik vaak doe. Zie ik patronen. Golven. Sommige zijn om op te surfen en anderen om te laten gaan. Vandaag heb ik vaak teruggekeken tot dit moment. Het enige dat ik zie zijn mijn voeten, de wankele houten stoel waarop ik sta en de zwangerschapstest op de vloer. Het zelf geweven touw om mijn nek schuurt. Ik ruik mijn eigen angstzweet en hoor mijn adem tekeer gaan, netals de treinen die me ’s nachts vaak wakker houden. En de jeuk. De onstilbare jeuk. Mensen hebben al zo vaak gezegd, jeuk is erger dan pijn. Als dat zo is, dan heb ik liever geen van beide. Mijn naam is Becky van Loef.
Op de begrafenis van mijn vader was mijn beste en enige vriendin Karin met haar zoontje Leo. Twee jaar terug kreeg Leo een ernstig ongeluk. Hij reed op zijn fietsje en werd geschept door een auto. De chauffeur reedt door en gooide honderd meter verderop een halfvolle fles wodka in de berm. Leo is nooit meer hetzelfde geworden. Hij heeft een Niet Aangeboren Hersenaandoening. Kort, NAH. Het beste kind begon bij de inleiding van de kerkmis te dansen op het altaar. Karin probeerde hem uit alle macht naar de banken terug te halen. Leo kent zijn eigen krachten niet en is vier keer zo sterk dan zijn moeder. Uiteindelijk ben ik er samen met Karin naast gaan dansen. Ook de tweeling, waar ik later nog wel over vertel, deden mee.
Als ik terugkijk, wat ik vaak doe. Zie ik dat als mijn leukste moment in jaren. De verontwaardigde blik van mijn moeder was goud waard. Net als bij de rest van de mensen die aanwezig waren op de uitvaart van mijn vader.
Karin bleef zich onophoudelijk verontschuldigen na de mis.
Ik kon alleen maar hoofdschuddend lachen. Toen ik mezelf weer enigszins onder controle had, fluisterde ik haar toe: ‘Het geeft niet. Leo kan er niets aan doen. Het komt door die dronken aap,’
Karin omhelsde me en barstte in tranen uit.
Op dat soort momenten voel ik warmte in mijn hartstreek. Dan zie ik patronen. Soms zie ik ook de toekomst in het verleden. Vandaag zie ik het gevolg van dat verleden. Als je goed kijkt, zie je een meisje dat nooit echt meisje is geweest. Een meisje dat nooit opgegroeid is, of te snel.
Als de steunbalk het maar houdt. Zeg ik tegen mijzelf. Het touw is sterk genoeg. Dat heb ik zelf gewoven. De balk heeft mijn vader geplaatst. Ik vind het tijd om zijn woorden en zijn geloof op de proef te stellen en kijk weer naar mijn voeten op de wankele stoel.
Vooralsnog gebruik ik de werktitel: Het Sterrenkind. Laatst kwam ik erachter dat er al een boek bestaat met dezelfde titel. Echter voelt deze titel zo goed voor mijn verhaal dat ik twijfel. Een vraagje aan jullie, mijn lezers en volgers, wat zouden jullie doen? Gaan voor de titel die goed voelt? Of een andere en unieke titel nemen.
Graag zie ik jullie reacties en/of tips tegemoet.
Tot zover en tot gauw,
Ber Runderkamp