Lagarde Viaur, Najac en Capriglia

In een dorp waar problemen niet meer zijn dan een deur die klemt of een grasmaaier die stokt in het midden van het gazon, heb ik de balans opgemaakt van een jaar. Wat voor een jaar was dat? Een uitdagend jaar. Ik kan niet voor andere mensen spreken, maar soms lijkt het alsof iedereen tegenwoordig van uitdaging naar uitdaging leeft. Alsof dat het nieuwe leefritme is geworden. Weekdagen bestaan niet meer, het is dag in dag uit op zoek naar oplossingen en mogelijkheden.

Vorig jaar rond deze tijd schreef ik dagelijks op mijn blog, dit hield sterk verband met de situatie van dat moment. Mijn mobiliteit was beperkt tot liggen en korte afstanden(van de bank naar de keuken en terug) schuifelen. Vandaag de dag kan ik weer zitten, autorijden, honderden meters wandelen en een paar uur therapeutisch werk verrichten. Wat een verschil met vorig jaar. Toch blijft er altijd de vergelijking met ‘vroeger’, want vroeger kon ik kilometers hardlopen, uren achtereen fietsen, had ik een actief sociaal leven en kon ik twaalf uur lang door een stad lopen en uitgaan. Dat zit er voorlopig (nog) niet in. Tot die tijd blijf ik kijken naar wat ik wel kan en hopen dat ik volgend jaar terugkijk en mezelf verbaas over wat ik dan weer meer kan dan nu. Laatst heb ik voor het eerst weer gefietst. Wat een stap is dat wanneer je ruim een jaar alleen naar je fiets gekeken hebt. Ik kon niet langer dan tien minuten fietsen, maar het begin is er.

Dankzij dorpjes als Lagarde Viaur, Najac en Capriglia kan ik terugkijken en de balans opmaken. Want het is in die dorpjes dat mijn creatieve energie begint te stromen. Dit bericht is daar de eerste uiting van. Geen idee wat er volgt, maar de stap is genomen.

 

Tot gauw,

 

Ber Runderkamp

Advertentie

Echo van twijfel

‘Gaat u maar liggen.’

Op de tast zoek ik de behandeltafel. Het ruikt er naar alcohol en steriliteit. Mijn maag knort. De instructies waren duidelijk: Als u ’s morgens een afspraak heeft, mag u vanaf twaalf uur ’s nachts niet meer eten en drinken. Mijn ogen wennen langzaam aan de donkere kamer. Er brandt een lichtpuntje aan een monitor, het piept ook. Het onderzoekstafel-papier dat over de lengte van de tafel ligt, lijkt licht te geven en is mijn duidelijkste aanknopingspunt. Zodra ik mezelf heb geïnstalleerd, draait de vriendelijke echoscopiste zich naar me toe. Ze zit op zo’n draaikruk zonder rugsteun. Zelfs in het donker van de kamer zie ik dat ze geruststellend naar me lacht.

‘Ik ga zo wat gel op uw buik smeren, dat maakt het allemaal wat gemakkelijker.’

“Allemaal?”, denk ik. Zolang de gel maar op mijn buik blijft en niet voor nader onderzoek naar allerlei andere plekjes wiebelt. Mijn benen trillen, net als mijn handen, dat doen ze al de hele ochtend. Vannacht heb ik weinig geslapen: wat als ze iets vinden, iets ernstigs, iets ingrijpends, iets wat mijn leven voorgoed zal veranderen. Maar ik heb liever dat ze iets vinden dan dat ik nog langer in onzekerheid moet leven. Toch? Ja, ik denk het.
Kwak, klink het. Waar ik vrouwen vaak heb horen klagen over de koude gel die op hun uitpuilende buik geplempt wordt, voelt het goedje bij mij heerlijk warm.

De vrouw rolt met haar vreemde instrument over mijn buik. Ze bestookt me met vragen over mijn dagelijks leven en waarom ik bij haar op de tafel lig. Of ik ook klachten ervaar? Dat lijkt me een schot in open doel, maar blijkbaar zijn er mensen die voor de lol een echo laten maken van al hun vitale buikorganen. Nadat ze genoeg informatie heeft verzameld terwijl ik op mijn rug lig, vraagt ze me om op mijn linkerzij te gaan liggen. Ik volg haar instructies zo vredelievend en gehoorzaam mogelijk.

‘Doet u ook zwangerschappen?’ vraag ik oprecht geïnteresseerd. Het feit dat je door middel van geluidsgolven organen in beeld brengt, hetzij in zwart/wit en grijstinten, vind ik fascinerend. En het leidt me af van de zenuwen die mijn armen en benen al een paar uur beklemmen.

‘Ja. Of nee, niet meer. Dat is echt al een hele poos geleden. Maar ik doe eigenlijk van alles. Als mensen binnenkomen met knobbeltjes, of problemen hebben met hun schildklier, botten en benen, van alles eigenlijk. Mocht je het jezelf afvragen, je bent niet zwanger.’

Het blijft even stil in de donkere kamer. Dan bulder ik van het lachen en ik zweer het gel op mijn buik te zien meeschudden. Heerlijk, het haalt de spanning even van mijn gestel.

Op de vraag of ze iets merkwaardigs ziet, antwoordt ze haast fluisterend: ‘Daar mag ik niets over zeggen. Dat laat ik aan de radioloog over.’

Gelijk voel ik mijn benen en armen weer vollopen met twijfels, angsten en doemscenario’s. Ik moet mijn maag snel ergens mee vullen anders vult die zich ook met dezelfde levensremmers.

‘De radioloog gaat er even naar kijken, als we genoeg beeldmateriaal hebben en het is allemaal duidelijk te zien voor de radioloog, dan mag u naar huis. Nu mag u de gel van uw buik vegen en even wachten in de wachtkamer.’

Ik bedank haar vriendelijk en zit binnen no-time op een ongemakkelijke houten stoel in de wachtkamer. Als ik een nagelbijter was, had ik geen nagels meer over. In plaats daarvan verandert de binnenvetter die ik ben vanbinnen in een magere Hein en zijn zelfs de angsten geen partij voor mijn allesverslindende fantasie en beeldvorming. Na een zenuwslopende vijf minuten komt de vriendelijke echoscopiste de wachtkamer binnen en wenkt me.
Met knikkende knieën sta ik op. Ze houdt een hand naar me uit. Om haar mond krult een vreemde glimlach. Ik probeer de lach in te schatten. Iets van meelijdzaamheid, geruststelling of toch meer iets van ‘maak je nu maar nog geen zorgen, daar is later nog genoeg tijd voor.’ Ik krijg er geen hoogte van en hoor haar zeggen, terwijl we elkaar de hand schudden: ‘Ik wens u fijne feestdagen.’

Ik mompel iets in de trant van “insgelijks” of ‘u ook’. Achter me hoor ik haar de volgende patiënt roepen. Het is lopende band werk. Ik heb de complete feestdagen de tijd om te bedenken wat het kan zijn dat mijn lichaam teistert. Misschien moet ik maar een extra glas whisky nuttigen. Of een fles. Dat zuivert vast mijn bloed en ook mijn lever en maakt het wachten wat draaglijker. Het enige wat ik ondertussen al zeker weet is dat ik in ieder geval niet zwanger ben.

Tijd

De laatste paar weken ben ik enigszins gedwongen om ‘andere’ dingen te gaan doen met de tijd die ik heb. Doordat ik nog weinig mobiel ben, is de laptop op het krukje voor me, mijn nieuwe beste vriend geworden. Ik schrijf veel. Al zijn het maar stukjes voor mijn website, gedichten, anekdotes of updates over de vorderingen betreffende mijn debuut, ik schrijf. Dat is wat er toe doet.

In de tussentijd ben ik meer dan alles bezig met mijn gezondheid. Er zijn weken waarin ik afspraken heb met de internist, neuroloog, huisarts, bedrijfsarts, fysiotherapeut, orthomoleculair arts en natuurlijk mijn eigen lichaam. Als ze geen bloed willen hebben, vinden ze wel genoegen in het horen van mijn verhaal. Waarop ik het proces dat begin mei zowat begon, uit mijn hoofd opdreun. Telkens komt daar weer een stukje bij. Het is alsof ik dat spelletje speel: Ik ga op vakantie en neem mee: Telkens komt er een object bij. In dit geval is het: Ik ben ziek en ga naar:

Zo is het dus ook met mijn ziekteverloop, beter gezegd, mijn herstelverloop. Want daar ben ik heilig van overtuigd. Ik zal herstellen. Ik zal weer lopen. Ik zal het zand weer onder mijn voeten voelen knarsen. Ik zal de zee weer aan mijn tenen voelen likken. De zeemeeuwen zullen weer in mijn oren krassen en de zilte geur zal mijn neus weer prikkelen. Tot die tijd blijf ik schrijven.

Ik ben niet de enige die schrijft. Zo kreeg ik over de afgelopen weken verspreidt beterschap kaarten. Niet alleen van familie, vrienden en kennissen, maar ook van collega’s. Bij deze wil ik iedereen en in het bijzonder mijn collega’s dan ook van harte bedanken voor hun steun. Ik mis jullie enorm en hoop gauw weer aan het werk te kunnen.

Zolang ik niet aan het werk kan, blijf ik schrijven. Soms heb ik van die dagen dat het uit me stroomt als water uit de kraan. Op andere dagen komt er geen woord op papier. Afgelopen woensdag kreeg ik antwoord van mijn redigent. Ze schreef dat ze halverwege mijn verhaal was en dat ze het tien keer sterker vindt dan de eerste versie. Het verhaal schreeuwde volgens haar ook om doorgelezen te worden, ze heeft alleen weinig tijd om het in te passen. Dit vind ik helemaal niet erg. Als het maar goed gedaan wordt. Ik heb de tijd en als straks mijn manuscript terugkomt met de aantekeningen erbij, ga ik het als de donder aanpassen. Wie weet welke stappen er dan volgen.

Ideeën voor het boekomslag zijn er al. Ik heb met mijn vormgever overleg gehad. Hij zal wat opzetjes maken om verder mee te kunnen.

Kortom, het schrijfproces is klaar. Het manuscript wordt geredigeerd en ik ben al bezig met de vervolgstappen.

 

Tot gauw,

 

Ber Runderkamp

Bloedgeheim

‘U mag even een vuist maken,’ de aardige zuster met een pienter zwart en geel gekleurd brilletje zat met de stoelpoten van haar tegen die van mij en zocht een ader. ‘Waarom is het toch dat alle mannen denken dat ze hun hele arm moeten aanspannen als ik ze vraag om een vuist te maken. Alsof ze hun spierballen willen tonen.’

‘Hoe is dat met vrouwen dan?’ vroeg ik terwijl ze de naald bij me naar binnen duwde. Uit alle macht probeerde ik niet aan de naald te denken en keek weg. Hoewel ik in de verste verte niet bang ben voor naalden, was mijn laatste ervaring niet zo prettig. En toen ik hoorde dat ze vandaag acht buisjes bloed gingen afnemen, werd ik er niet rustiger op.

‘Oh die laten hun arm netjes op de armsteun liggen en maken een vuist zoals ik dat van ze vraag. Niet om jullie in een kwaad daglicht te stellen hoor. Het is puur een observatie.’

Buisje drie ging met warm bloed van de hand van de zuster naar de hand van haar mannelijke assistent.

‘Ja, natuurlijk,’ zei ik afwezig.

‘En wat heeft de arts tegen uw gezegd?’

‘Dat hij me belt wanneer er abnormaliteiten in mijn bloed aangetroffen zijn. Anders moet ik wachten totdat hij de brief met bevindingen klaar heeft en naar de bedrijfsarts, neuroloog en huisarts stuurt. Ik krijg ook een kopie met zijn bevindingen. Hopelijk komt er wat uit en anders moeten we maar verder kijken.’

‘Ja, ik hoop ook dat er wat uit uw bloed komt,’ buisje vijf werd aan de naald gezet.

Ik voelde me steeds warmer worden en kreeg zowat een zweetaanval.

‘Gaat het?’ vroeg ze bezorgd.

Ze had van tevoren gevraagd of ik een angst voor naalden had. Heel stellig had ik naar waarheid nee geantwoord. Toch voelde ik me er niet beter op worden en zodra buisje zeven aan mijn levenslijn aangesloten zat waren mijn oksels nat van het zweet en ging mijn hart tekeer als een paard op een racetrack.

‘Nog eentje en dan zijn we er.’

Ik knikte en dacht dat ze al mijn bloed door de naald opzoog. Waar ik als volbloed zoogdier de kliniek binnen hinkelde, zou ik als een platvis de auto ingaan.

Zodra het laatste buisje met bloed gevuld was legde ze mijn rugsteun wat naar beneden en duwde een dextro in mijn mond en haalde een glaasje gekoeld water. Zodra ze weer terug kwam, ging ze bemoedigend naast me zitten en vroeg of het ging.

Langzaam aan kreeg ik volgens haar weer wat kleur in mijn gezicht. Ze liet de rugsteun weer omhoog en keek me zorgelijk aan. Toen rechtte ze haar rug en glimlachte. ‘Mag ik u een persoonlijke vraag stellen?’

‘Je hebt al mijn bloed al gestolen, een vraag kan er ook nog wel bij.’

Ze lachte en leek te twijfelen. Na een overduidelijke innerlijke strijd stortte ze de vraag over me heen alsof deze al weken dwars zat. ‘Is die haarkleur van uzelf?’

Verbaasd door het lijdend onderwerp van haar vraag knikte ik bevestigend. ‘Toen ik zeventien was begon ik grijs te worden.’

‘Vond u dat niet erg?’

‘In het begin wel, maar later had ik zoiets van, het is wat het is en ze nemen me maar zoals ik ben.’

‘Helemaal gelijk in. Mijn vriend begint nu grijze haartjes te krijgen. Ik hoop dat hij net zoals uw kleur grijs wordt. Het misstaat u echt niet.’

Overrompeld door het compliment knikte ik hevig en bedankte haar. ‘Wees zuinig met mijn bloed. Het is me dierbaar. Misschien zit daar wel de sleutel naar mijn haarkleur in verborgen.’

We namen met een stevige handdruk afscheid. Nu maar hopen dat mijn bloed zijn geheimen wil prijsgeven.

Kerstbonus

‘Het voelt alsof ik elke dag een kerstbonus krijg,’ zei de breed geschouderde Navy Seal tegen een dame in nood.

Het ging over hoe het vervullen van zijn eerder genoemde baan voelt. De spanning en wetenschap dat elke dag zijn laatste kon zijn hielden hem op de been. Dat en wanneer hij zijn handen erop kon krijgen, een wellustige dame, vooral in nood.

De kerstbonus referentie in te tv-serie deed me denken aan andere bedrijfstakken waar ze kerstbonussen innen. En bij deze heb ik het niet over een extraatje van honderd euro. Neen. De graaiers die tonnen weggrissen onder de handen van hard werkende belastingbetalers. Ik wil niet insinueren dat de graaiers niet hard werken, maar het voelt op zoveel manieren onjuist dat het verschil onoverkoombaar groot is.

‘Waarom is hij in hemelsnaam huisarts geworden?’ vroeg ik zwaar ontdaan aan mijn vriendin. ‘Het voelt alsof hij daar zit om mij tegen te werken. Ik moet alles uit hem trekken. Hij komt met geen enkel eigen idee of initiatief. Het is alsof we tegenwoordig alles zelf moeten zijn en zelf moeten doen. Ik heb niet gestudeerd om arts te worden. Hij wel,’ met een trillende vinger wees ik in de richting van het huizenblok aan de balkonkant van mijn woning.

Het enige wat mijn vriendin kon uitbrengen was: ‘Geld.’

Ik krabde aan mijn voorhoofd opende mijn mond. Deed deze weer dicht. Opende hem opnieuw en deed hem weer dicht. Hoofdschuddend keek ik naar de negen doosjes medicijnen op tafel. In een week tijd had mijn arts het gepresteerd om me vier soorten pijnstillers voor te schrijven, twee soorten kalmeringsmiddelen, twee soorten zalfjes en een antibioticakuur. Ik kon niet anders dan instemmen met haar antwoord. Geld. De huisarts moest een soort provisie krijgen voor het uitschrijven van al deze medicatie. Het feit dat ik nog steeds niet wist wat ik onder de leden had, boeide hem blijkbaar niet.

Misschien ligt het aan mijn naïviteit. Laat ik eerst mijn hand in eigen boezem steken voordat ik hem in andermans boezem plemp. Ik ben de meester van naïviteit. Ik heb het zowaar tot kunst verheven om iedereen die ik niet ken, het voordeel van de soms immens grote twijfel te geven. Ik vertrouw mensen totdat het tegendeel bewezen is. En als dat tegendeel dan bewezen is probeer ik alleen het goede in diegene te zien. Naïef? Zeker. Stom? Soms. Vreet het aan mezelf? Altijd. Dus, wie is er hier nu de stommeling? De arts die zijn studie afrondde, dag in dag uit twintig mensen ontving, recepten uitschreef en er uiteindelijk achter kwam dat dit niet zijn levensroeping was om vervolgens maar voor het grote geld te kiezen? Of de naïeve patiënt die hoopt op de goedheid en integriteit van de arts omdat hij zowaar een eed heeft moeten afleggen die door de Griekse arts Hippocrates in het leven is geroepen.

De eed van Hippocrates is letterlijk vertaald het meest integer. Echter is door de jaren heen de betekenis en vertaling enigszins selectief uitgedragen. Dus, laat ik nu eens hetzelfde doen en lekker selectief naar de eed kijken.

‘Moge ik, als ik deze eed getrouwelijk houd, vreugde vinden in mijn leven en in de uitoefening van mijn kunst, maar moge het tegenovergestelde het geval zijn indien ik hem schend.

Als mijn arts zijn eed getrouwelijk heeft gevolgd, dan zou hij vreugde vinden in zijn leven. Op de manier waarop mijn arts achter zijn bureau zit, zou ik nog meer vreugde vinden op een begraafplaats. Waarschijnlijk komt dat omdat hij de eed niet getrouw heeft gevolgd en hem heeft geschonden.

Eigenlijk moet er nog een zin opgenomen worden in de eed: ‘Als ik niet weet wat de aandoening betreft, zal ik niet zomaar – willens en wetens dat de medicatie die ik ga voorschrijven mij een kerstbonus oplevert – de gezondheid van mijn patiënt in gevaar brengen door hem bloot te stellen aan gruwelijke bijwerkingen.’

Het is een lange zin, vertel mij wat. Misschien is dat de reden dat hij niet is opgenomen in de eed. Misschien was de ruimte op het stuk papyrus wel op. Maar ik vind de zin wel verdomd belangrijk. Niet alleen in het belang van mijn eigen gezondheid, maar ook voor de gezondheid van de mensheid. Zolang er provisies uitgeschreven worden naar de hoeveelheid van het aantal voorgeschreven medicijnen, zal het een onmogelijke taak blijken om integere en rechtschapen artsen te vinden. En laat ik voorop stellen dat dit stuk schrijven niet bedoeld is als een heksenjacht op artsen. Artsen zijn nodig. Vooral in acute situaties. Bij een gebroken been wil ik alleen maar geholpen worden door een arts. Daarom wil ik de gehele groep niet over een kam scheren. Er zijn vast en zeker overal ter wereld jonge artsen die gedreven en hartstochtelijk hun ambt bekleden. Maar er kleven simpelweg een aantal haken en ogen aan dat arts-zijn.

Natuurlijk ben ik niet helemaal van gisteren en weet ook dat wanneer de artsen iemand genezen, ze geen patiënten meer hebben en dus eigenlijk overbodig worden. Dus is het in hun eigen belang om de patiëntenstroom zo constant en het liefst groeiende te houden. Dat is net als bij een restaurant, winkel of elke andere op winst gebaseerde onderneming.

Als je maar lang genoeg in het behoeftige circuit circuleert, kom je er achter dat de bedrijfsarts als het ware de leverancier is. De internist is de restauranthouder, de neuroloog is de drie Michelin-sterren kok en de huisarts is de cafébaas.

Zo verwees de bedrijfsarts mij door naar de internist. Om daar een afspraak te kunnen maken had ik een verwijsbrief nodig van de huisarts. Die bleek mooi op vakantie te zijn, uiteraard met het geld van de kerstbonus. Het betekende wel dat ik tijdens het verlof van de praktijk maar mooi twee weken thuis moest wachten op de terugkeer van de gebruinde arts. Oh, die twee weken konden nog wel bij de tien weken die ik al thuis op de bank lag te creperen van de pijn. De neuroloog had bij haar onderzoek niet kunnen vinden waar ze naar op zoek was en adviseerde me om maar ‘gewoon’ te beginnen met de antibiotica kuur die mijn huisarts vier weken eerder al had voorgeschreven zonder dat hij de oorzaak van mijn klachten kende.

Uiteindelijk weten we met al die specialisten en al die geleerde koppen nog niet wat het is. Maar, hey, ze weten wel hoe riant de kerstbonus van dit jaar er uit zal zien. Chapeau. Ik ga me omscholen tot schrijvende arts. Niet!

Geef de kerstbonus maar aan de Navy Seal. Dan heb ik tenminste nog het idealistische en het hoogst naïeve beeld dat hij in elke aflevering van de serie de wereld, en daarmee alle integere en rechtschapen artsen redt.

 

Tot gauw,

 

 

Ber Runderkamp