‘U mag even een vuist maken,’ de aardige zuster met een pienter zwart en geel gekleurd brilletje zat met de stoelpoten van haar tegen die van mij en zocht een ader. ‘Waarom is het toch dat alle mannen denken dat ze hun hele arm moeten aanspannen als ik ze vraag om een vuist te maken. Alsof ze hun spierballen willen tonen.’
‘Hoe is dat met vrouwen dan?’ vroeg ik terwijl ze de naald bij me naar binnen duwde. Uit alle macht probeerde ik niet aan de naald te denken en keek weg. Hoewel ik in de verste verte niet bang ben voor naalden, was mijn laatste ervaring niet zo prettig. En toen ik hoorde dat ze vandaag acht buisjes bloed gingen afnemen, werd ik er niet rustiger op.
‘Oh die laten hun arm netjes op de armsteun liggen en maken een vuist zoals ik dat van ze vraag. Niet om jullie in een kwaad daglicht te stellen hoor. Het is puur een observatie.’
Buisje drie ging met warm bloed van de hand van de zuster naar de hand van haar mannelijke assistent.
‘Ja, natuurlijk,’ zei ik afwezig.
‘En wat heeft de arts tegen uw gezegd?’
‘Dat hij me belt wanneer er abnormaliteiten in mijn bloed aangetroffen zijn. Anders moet ik wachten totdat hij de brief met bevindingen klaar heeft en naar de bedrijfsarts, neuroloog en huisarts stuurt. Ik krijg ook een kopie met zijn bevindingen. Hopelijk komt er wat uit en anders moeten we maar verder kijken.’
‘Ja, ik hoop ook dat er wat uit uw bloed komt,’ buisje vijf werd aan de naald gezet.
Ik voelde me steeds warmer worden en kreeg zowat een zweetaanval.
‘Gaat het?’ vroeg ze bezorgd.
Ze had van tevoren gevraagd of ik een angst voor naalden had. Heel stellig had ik naar waarheid nee geantwoord. Toch voelde ik me er niet beter op worden en zodra buisje zeven aan mijn levenslijn aangesloten zat waren mijn oksels nat van het zweet en ging mijn hart tekeer als een paard op een racetrack.
‘Nog eentje en dan zijn we er.’
Ik knikte en dacht dat ze al mijn bloed door de naald opzoog. Waar ik als volbloed zoogdier de kliniek binnen hinkelde, zou ik als een platvis de auto ingaan.
Zodra het laatste buisje met bloed gevuld was legde ze mijn rugsteun wat naar beneden en duwde een dextro in mijn mond en haalde een glaasje gekoeld water. Zodra ze weer terug kwam, ging ze bemoedigend naast me zitten en vroeg of het ging.
Langzaam aan kreeg ik volgens haar weer wat kleur in mijn gezicht. Ze liet de rugsteun weer omhoog en keek me zorgelijk aan. Toen rechtte ze haar rug en glimlachte. ‘Mag ik u een persoonlijke vraag stellen?’
‘Je hebt al mijn bloed al gestolen, een vraag kan er ook nog wel bij.’
Ze lachte en leek te twijfelen. Na een overduidelijke innerlijke strijd stortte ze de vraag over me heen alsof deze al weken dwars zat. ‘Is die haarkleur van uzelf?’
Verbaasd door het lijdend onderwerp van haar vraag knikte ik bevestigend. ‘Toen ik zeventien was begon ik grijs te worden.’
‘Vond u dat niet erg?’
‘In het begin wel, maar later had ik zoiets van, het is wat het is en ze nemen me maar zoals ik ben.’
‘Helemaal gelijk in. Mijn vriend begint nu grijze haartjes te krijgen. Ik hoop dat hij net zoals uw kleur grijs wordt. Het misstaat u echt niet.’
Overrompeld door het compliment knikte ik hevig en bedankte haar. ‘Wees zuinig met mijn bloed. Het is me dierbaar. Misschien zit daar wel de sleutel naar mijn haarkleur in verborgen.’
We namen met een stevige handdruk afscheid. Nu maar hopen dat mijn bloed zijn geheimen wil prijsgeven.