Fragment boek 2

Hierbij deel ik een fragment met jullie. Het betreft Cathy, die na vijftien jaar weer terugkeert naar de St. Christoffellaan en samen met haar toenmalige oppasser Elena een bezoek aan de kerk brengt. Graag hoor ik wat jullie ervan vinden. Groetjes, Ber Runderkamp.

Cathy liet haar blik over de muren gaan. De fresco’s zagen er nog net zo uit als ze herinnerde. Flets en koud. Voltrokken door een triestheid die het gemoed van de bewoners van de Sint Christoffellaan leek te reflecteren. De gebeurtenissen die met de fresco’s afgebeeld werden, waren veelal gruwelijk en behelsde meermaals moord, verkrachting of bedrieglijke schouwspellen. Over duivels, demonen en God vergezeld door zijn engelen. Ze voelde de rillingen over haar rug kruipen als een hyperactieve rups. Waarom, wist ze niet. Dit behoorde een plek voor bezinning te zijn. Eén waar liefde en genegenheid voelbaar hoorde te zijn. Tastbaar haast. Op deze plek werden kinderen gedoopt en werd geproost op een voorspoedig leven of er werden huwelijken voltrokken met de geloften elkaar voor eeuwig trouw te zijn tijdens de pieken en de dalen van het leven. Maar die saamhorige, euforische en bemoedigende stemming gold niet voor haar. Het deed haar herinneren aan de bijeenkomsten van de politie, de ongeruste ouders en de emotionele, verslagen familieleden van de ontvoerde jongens. Terwijl ze ongetwijfeld ook diensten had bijgewoond die plaatsvonden voor de ontvoeringen en de oproer die daarmee gepaard gingen. Cathy probeerde te herinneren hoe het was om haar eerste hostie te ontvangen. Maar haar geheugen liet haar in de steek. Soms leek het alsof ze alle herinneringen uit haar vroege kinderjaren in een kist verstopt had en de sleutel van de kist had weggegooid in een kolkende zee van emoties. Telkens wanneer ze dacht één bepaalde emotie te ervaren, dan kleefden er meerdere aan vast.

‘Het lichaam van Christus,’ zei de pastor zacht. Hij glimlachte breed.

Cathy lachte terug.

‘Het lichaam van Christus,’ herhaalde hij.

‘Amen,’ fluisterde Elena terwijl ze de handen van Cathy in een kommetje vouwde.

‘Oh, natuurlijk, en bedankt.’ Cathy nam de hostie tot zich en haastte  zich in de kielzog van een vrouw die met gekromde rug en een loopstok langs de voorste banken en de laagste trede van het altaar liep. Ze bleef schuifelend de vrouw volgen naar de achterste rij banken. Enkele kerkgangers verlieten de kerk na het ontvangen van de Hostie. Anderen namen opnieuw plaats op de banken, sloten hun ogen en namen een biddende houding aan. Cathy schoof een nog onbezette bank op en hield haar blik op de pastor gericht. Wat kon een man bezinnen om pastor te worden? Waarom zou een man in de kerk willen wonen en mensen willen laten bidden?

‘Bij mij plakt het altijd tegen mijn verhemelte, bij jou ook?’ fluisterde Elena terwijl ze naar haar mond wees.

Cathy knikte en proefde de zouteloze papperige substantie in haar mond.

‘De buurvrouw van mijn vriendin is allergisch voor ze. De pastor van haar parochie heeft voor glutenvrije versies gezorgd. Het is daar een rage. Ze voelen zich uitverkoren omdat ze anders zijn dan de meute.’

Advertentie

St. Christoffellaan

Hier wederom een fragment uit het tweede boek. Sandra Rendis, de hoofdcommissaris bestudeert het dossier dat ze vijftien jaar geleden aangelegd had. 

De huid van haar vingers voelden kurkdroog. Ze bladerde al urenlang door het dossier van de St. Christoffelzaak en noteerde opvallende details, ontbrekende details of sorteerde documenten die ze belangrijk achtte. Ze had een manifest met alle namen van Christoffellaan bewoners. Ze had de verslagen van alle forensische rapporten en de getuigenverklaringen van de ouders van de ontvoerde jongens. Ze had getuigenverklaringen van tientallen ouders en kinderen die in de straat woonden. Het viel haar op dat niet iedereen in de straat verhoord was omdat de vier jongens in de kelder van Vader Wenz aangetroffen werden en ze het onderzoek dusdanig tot opgelost verklaarden.

            Er werd op de deur van het kantoor geklopt, waarna de deur geopend werd.

            ‘Hoe vaak heb ik je al gezegd dat je niet steeds hoeft te kloppen? Het haalt me uit mijn concentratie,’ zei Sandra terwijl ze naar de deur draaide met haar hoofd. ‘Oh, ben jij het. Bent u het.’

            ‘Zeg maar jij. Dat ben ik hier wel gewend. Stel je eens veertig van die Drove types voor, en dat elke dag. Waarom denk je dat ik zo weinig haar over heb?’

            Sandra toonde een flauwe glimlach.

            ‘Waar is je assistent?’

            ‘Koffie halen,’ zei Sandra terwijl ze verder bladerde door een manifest met daarop donoren van de St. Christoffelkerk.

            ‘Hoe lang is hij al weg?’

            ‘Ruim een half uur.’

            ‘Een half uur? Jezus.’

            ‘Doolin, als je me echt wilt helpen, laat me dan met rust. Zo kan ik niet werken.’

            ‘Ik stuur wel een ander naar je toe, met meer ervaring.’

            ‘Doolin,’ Sandra draaide om en wilde hem zeggen dat het niet nodig was, maar de deur werd dichtgetrokken. Zuchtend ging ze verder en noteerde: “Verf, overal te verkrijgen. Ik, ben, één, van, de, twaalf.” ‘Gangenstelsel, vijftien locaties. Twaalf jongens, de kerk, de dader en het huis van de pastor. Hij heeft gelijk,’ fluisterde ze.

Haar vingers gleden over de papieren en veegden documenten opzij totdat ze een bepaald document vond en het omhoog hield. De transcriptie van de getuigenis van Vader Wenz. Hij bekende nergens en bleef de daad ‘een weg van God’ noemen. Sandra vroeg zich af waarom Vader Wenz nooit protest ingediend had tegen zijn veroordeling. Was het een schuldgevoel over wat hij zijn adoptiedochter aangedaan had? Of berusting in zijn lot en het heilige geloof in ‘een weg van God’? Sandra liet de vragen terzijde terwijl ze een volgende document bestudeerde. Het betrof een manifest met namen van de voetbalvereniging van Yreka. Een paar namen waren vijftien jaar geleden geel gemarkeerd. Veelal vaders van jongens die in de Christoffellaan woonden.

            Opnieuw werd op de deur geklopt.

Er kwam een jongeman binnen gekleed in een blauw overhemd, donkerblauwe broek, zwarte lakschoenen en een lichtblauwe stropdas. ‘Goedemorgen mevrouw Rendis, ik ben uw toegewezen assistent.’ De jong ogende agent kwam met statige passen naar de tafel en plaatste een mok op een leeg stukje tafel. ‘Hier is de koffie waar u om verzocht, een half uur geleden.’

Sandra keek op. ‘Ik heb je hulp niet nodig. Bedankt, sluit de deur op de terugweg.’ Ze wuifde met haar hand en concentreerde zich weer op het dossier.

Na een lichte buiging klonk het dichtslaan van de deur.

Haar ogen gleden over talloze documenten. Eén adres trok haar aandacht.  

Ze greep haar telefoon en gebruikte een sneltoets. ‘Met Rendis, hoe lang is het van Redding naar Represa? Ja, nu vertrekken inderdaad. Oké, bedankt.’ Ze hing op en belde een tweede nummer. ‘Hé, met mij, maak de auto klaar voor vertrek en pik me over vijf minuten op. Veeg het stof maar van de sirene.’ Zonder op antwoord te wachten beëindigde ze het gesprek. Ze stond op, vulde een lege doos met dossiermappen en documenten, stopte haar notitieblok en de verklaring van Vader Wenz in de aktetas, legde deze bovenop de doos, en verliet het kantoor.

 

Graag hoor ik wat jullie er van vinden.

Tot gauw,

 

Ber Runderkamp

Tweede boek: St. Christoffellaan

In januari schreef ik een blog over het tweede boek waar ik mee bezig ben. Toen wist ik niet dat ik het verhaal volledig zou herschrijven. Zelfs de periode die ik beschrijf in het boek is anders. Het verhaal speelt zich nu vijftien jaar af na de ontvoeringen van de jongens. Hieronder deel ik graag een fragment met jullie. Reacties zijn welkom.

    Elena keek vanuit het raam op de rug van een eenzame constructiewerker, zijn collega’s liepen voor hem uit richting de keet; de werkdag zat erop. Elena’s oma zou zich omdraaien in haar graf als ze zag hoe de straat er bij lag. Haar geliefde St. Christoffellaan was over de afgelopen weken getransformeerd in een gigantische zandplaat. Kinderen uit andere buurten kwamen met grote getale op het zandfestijn af. De St. Christoffellaan zelf kende geen huishoudens met kinderen. De straat was veranderd van een stabiele factor als het ging om gezinswoningen naar een straat waarin de huizen dienstdeden als doorvoerwoningen. In een jaar tijd had Elena vier welkomsttaarten gebakken en drie afscheidskaarten geschreven met daarop haar adresgegevens om in de toekomst toch contact te blijven houden. Negen van de tien keer hoorde ze nooit meer iets van haar vroegere buren.
Terwijl ze de bouwvakker steeds verder weg zag ploeteren door het droge zand, dacht ze aan haar oma. Nanna noemde ze haar altijd. Veertien jaar geleden overleed ze. Elena herinnerde hoe ze in de maanden voor haar dood wartaal uitsloeg. Vijfennegentig procent van alles wat uit haar mond kwam was onzin. Totale, onsamenhangende wartaal. Soms dacht Elena dat haar oma praatte met haar overleden man die ze zag in de plooien van de gordijnen. Vaak ging haar oma ’s nachts aan de wandel, ze had er een neus voor ontwikkeld om tijdens stroomstoringen op zoek te gaan naar lichtknopjes die toch niet werkten. Dikwijls kon ze de kaarsen niet vinden en maakte ze een hoop herrie. Als Elena terugkeek naar die periode vond ze het sowieso vreemde tijden. Kinderen verdwenen aan de lopende band en er woonde markante figuren. Elena herinnerde een paar van de figuren die ze jarenlang buren had genoemd. De kreupele veteraan met zijn aversie tegen Amerika, de van Mexicaans afkomstige alleenstaande moeder die het huis van de pastor met taco’s bekogelde, de ideale huisvader die achteraf een relatie onderhield met de toenmalige burgemeester. Op een bepaald moment was iedereen in de buurt verdachte van de ontvoeringen van de jongens. Niemand had van tevoren kunnen denken dat de pastor de dader was. De buurt had gewalgd van de vondst die de politie bij hem in de kelder en op de eerste etage had gedaan. Toen had de straat aan beide kanten van de weg vol gestaan met Esdoorns. Vorige week hadden de werkers de laatste boom gerooid. Dat kwam goed uit want gisteren had het op woeste wijze gestormd. Het was de krachtigste storm van het decennium.
Elena kon alleen maar bedenken hoeveel schade de omvallende bomen aan de huizen hadden kunnen toebrengen, toen ze de werker zag verdwijnen. Ze knipperde met haar ogen en keek opnieuw. Ze hield een hand boven haar ogen om de glinsteringen die de zon veroorzaakte in het glas tegen te houden. Ze hallucineerde niet, toch? De werker was zojuist uit haar zichtveld verdwenen. Ze schudde haar hoofd maar het beeld bleef hetzelfde. Het groepje werkers liep onverstoord verder richting de keet. Zonder na te denken rende ze naar buiten, balanceerde over de twee balken die als loopbrug dienstdeden en sprong op blote voeten in de hoop zand. Al roepend bleef ze door het rulle zand rennen. De werkers hoorden haar niet, kwamen bij de keet aan, barricadeerde de deur en dropen verder af. Elena stopte en keek om haar heen om te zien of er andere mensen in de buurt waren, maar ze was alleen. De werker was nergens te bekennen. Had de zon spelletjes met haar gezichtsveld gespeeld? Of hadden de gedachten aan haar oma een loopje met haar genomen? Hijgend leunde ze voorover en steunde op haar kniebollen. Tussen de leidingen en sporen van graafmachines door liepen geulen waar de nieuwe riolering kwam. Elena wipte behendig over de begravingen heen. Zo’n twee meter van haar voeten zat een gat, groter en dieper dan ieder ander gat dat ze ooit had gezien. Ze wilde een stap achteruit doen maar haar gedachte ging naar de werker.

‘Hallo?’ zei ze schel. ‘Is daar iemand?’
    Er kwam geen reactie.
    Voetje voor voetje schuifelde ze dichter naar de rand van het gat. Het laatste stukje kroop ze om te zien of ze iets in het gat zag. Ze zag het fluorescerende gele hes van de constructiewerker.
Hij was bezig op te staan.
    ‘Gaat het?’ vroeg Elena. Haar stem echode na een paar seconde terug. Nu pas voelde ze hoe haar hart tekeer ging.
‘Niets aan de hand. Zinkgat, komt vaker voor. Maar het zou fijn zijn als je een ladder kon halen, of,’ de werker wreef over zijn helm, ‘een van de jongens.’

Elena keek over de zandvlakte naar het einde van de straat en schudde haar hoofd. ‘Ik ben bang dat ze naar huis zijn. Maandag,’ hakkelde ze.

‘Mijn telefoon heeft hier geen bereik. Bel anders het constructiebedrijf op, dan sturen ze iemand.’ De werker keek naar boven en vervolgens om zich heen. Hij bukte iets en verdween uit het zicht van Elena.

‘Hé! Waar ga je heen?’

De werker reageerde niet.

Elena klakte met haar tong en zuchtte. ‘Ga alsjeblieft niet de archeoloog uithangen.’ Net voordat Elena op wilde staan om bij de dichtstbijzijnde buren aan te kloppen keerde de werker terug in het lichtval.

‘Je hoeft het constructiebedrijf niet te bellen. Bel de politie,’ de werker hield iets in zijn handen wat op doorgesneden touw leek, ‘laat ze met spoed komen.’