De kick van het schrijven

Ik voel me niet geroepen om iets te zeggen over de wereld zoals we die op dit moment waarnemen. Liever concentreer ik mezelf meer op mijn eigen leven. En dat bestaat op dit moment naast mijn werk uit schrijven, bezig zijn in de moestuin en zo veel mogelijk in balans blijven. Het schrijven biedt me zoveel voldoening. En als een verhaal af is ervaar ik een kick. Al weet ik dat het verhaal vaak nog dient te worden herschreven. Dat kan veel werk zijn, maar als het resultaat er beter van wordt, dan is de kick des te groter. Zo ook op dit moment. Ik zweef als het ware boven een dikke laag kleigrond waar mijn voeten vaak in gezogen worden. En dat voelt grandioos. De personages in mijn verhaal zijn levendig, het plot is duidelijk en de koers is gezet. Binnenkort meer nieuws.

Advertentie

Waar was jij?

Waar was jij in je aanwezigheid
Ver weg maar dichtbij
Als een mist in het donker
Een silhouet in de nacht

Waar was ik in je aanwezigheid
Verdwenen in de vondst
Liefde voor de terende lust
Over bloed van een ander

Waar las ik in je ogen spijt
Achter glazen muren
Murw van het mens zijn
Wars van weerloos gevoel

De steenoven

Terwijl ik op de bank lig te schrijven, houd ik mijn oren gespitst. Geluiden die me van buiten tegemoet komen zijn interessant. Zo is er het starten van de scooter. Het komt van een van mijn onderburen. Pas de laatste paar dagen is het me gaan opvallen dat de scooter zo’n acht keer per dag aangaat en net zo vaak weer uitgezet wordt ook. Ik ken de eigenaar niet. Alleen van gezicht. De man heeft een ronde kop, met een borstelige snor en twee lapjes verdord haar aan de zijkanten en achter zijn oor. Volgens mijn vriendin is hij van Italiaanse afkomst. Deze observatie komt niet door zijn uiterlijk, maar meer door de steenoven die hij in zijn tuin heeft staan.

‘Waar zou hij toch steeds naar toe gaan?’ vroeg ik gisteren gefascineerd aan mijn vriendin.

‘Misschien dealt hij drugs,’ haar ogen werden groot en er verscheen een lach om haar mond.

Dat is natuurlijk nogal een insinuatie.

Normaal gesproken ben ik niet zozeer van het speculeren en oordelen, maar dit vond ik een bijzonder uitgangspunt. Het feit dat de beste man steeds hele korte ritjes met zijn scooter maakt, doet wel menig wenkbrauwen fronsen. Soms blijft hij tien minuten weg. Soms maar drie. Het zou toch goed mogelijk zijn.

Ik als schrijver zijnde ging met het idee van mijn vriendin aan de haal en zag hem al naar stiekeme plekjes rijden. Onder het viaduct, in vieze naar urine stinkende steegjes, in leegstaande gebouwen of verlaten bunkers uit de tweede wereldoorlog.

Ik zou al een perfecte plek hebben voor het bewaren van de voorraad drugs en het geld: De steenoven. Als je toch niet echt van Italiaanse afkomst bent en geld zat hebt, dan kon ik het mezelf veroorloven om een steenoven aan te schaffen en niet te gebruiken voor het oorspronkelijke doeleinde. Niemand die er bij op komt om daar in te gaan zoeken, mits je natuurlijk heel graag pizza eet en wilt zien hoe de oven er van binnen uitziet. Misschien is dat ook wel hoe de Italiaanse maffia hun geld witwast. Handel in steenovens, pizzeria’s of scooters. Met de Piaggio, Vespa en Vespelini, is de Italiaanse scootermarkt goed vertegenwoordigd.

De buurman lijkt aan alle eisen van doorgewinterde maffiosi te voldoen. De scooter, de steenoven en het lucratieve handeltje. Hopelijk raak ik door dit schrijven niet verzeilt in een maffia-oorlog.

Elke keer wanneer mijn buurman nu komt aanrijden, denk ik aan de steenoven, drugsgeld, Italiƫ en pizza. Verdomme, nu een lekker stuk pizza.

 

Tot gauw,

 

 

Ber Runderkamp

Altijd geweten

Ik voel je nog steeds soms
Je kastanjebruine haar
Fel van leer trekkende toon
De stem van je ongelijk
Ā 
Lang niet altijd eerlijk
Maar je bent nog in me
Vaker dan ik zou willen
Vaker dan ik kan dragen
Ā 
Deze droevige toetsen
Weerspiegelen je gemoed
Zonder ‘ons’ in het heden
Hebben we het altijd geweten

Bloedgeheim

‘U mag even een vuist maken,’ de aardige zuster met een pienter zwart en geel gekleurd brilletje zat met de stoelpoten van haar tegen die van mij en zocht een ader. ‘Waarom is het toch dat alle mannen denken dat ze hun hele arm moeten aanspannen als ik ze vraag om een vuist te maken. Alsof ze hun spierballen willen tonen.’

‘Hoe is dat met vrouwen dan?’ vroeg ik terwijl ze de naald bij me naar binnen duwde. Uit alle macht probeerde ik niet aan de naald te denken en keek weg. Hoewel ik in de verste verte niet bang ben voor naalden, was mijn laatste ervaring niet zo prettig. En toen ik hoorde dat ze vandaag acht buisjes bloed gingen afnemen, werd ik er niet rustiger op.

‘Oh die laten hun arm netjes op de armsteun liggen en maken een vuist zoals ik dat van ze vraag. Niet om jullie in een kwaad daglicht te stellen hoor. Het is puur een observatie.’

Buisje drie ging met warm bloed van de hand van de zuster naar de hand van haar mannelijke assistent.

‘Ja, natuurlijk,’ zei ik afwezig.

‘En wat heeft de arts tegen uw gezegd?’

‘Dat hij me belt wanneer er abnormaliteiten in mijn bloed aangetroffen zijn. Anders moet ik wachten totdat hij de brief met bevindingen klaar heeft en naar de bedrijfsarts, neuroloog en huisarts stuurt. Ik krijg ook een kopie met zijn bevindingen. Hopelijk komt er wat uit en anders moeten we maar verder kijken.’

‘Ja, ik hoop ook dat er wat uit uw bloed komt,’ buisje vijf werd aan de naald gezet.

Ik voelde me steeds warmer worden en kreeg zowat een zweetaanval.

‘Gaat het?’ vroeg ze bezorgd.

Ze had van tevoren gevraagd of ik een angst voor naalden had. Heel stellig had ik naar waarheid nee geantwoord. Toch voelde ik me er niet beter op worden en zodra buisje zeven aan mijn levenslijn aangesloten zat waren mijn oksels nat van het zweet en ging mijn hart tekeer als een paard op een racetrack.

‘Nog eentje en dan zijn we er.’

Ik knikte en dacht dat ze al mijn bloed door de naald opzoog. Waar ik als volbloed zoogdier de kliniek binnen hinkelde, zou ik als een platvis de auto ingaan.

Zodra het laatste buisje met bloed gevuld was legde ze mijn rugsteun wat naar beneden en duwde een dextro in mijn mond en haalde een glaasje gekoeld water. Zodra ze weer terug kwam, ging ze bemoedigend naast me zitten en vroeg of het ging.

Langzaam aan kreeg ik volgens haar weer wat kleur in mijn gezicht. Ze liet de rugsteun weer omhoog en keek me zorgelijk aan. Toen rechtte ze haar rug en glimlachte. ‘Mag ik u een persoonlijke vraag stellen?’

‘Je hebt al mijn bloed al gestolen, een vraag kan er ook nog wel bij.’

Ze lachte en leek te twijfelen. Na een overduidelijke innerlijke strijd stortte ze de vraag over me heen alsof deze al weken dwars zat. ‘Is die haarkleur van uzelf?’

Verbaasd door het lijdend onderwerp van haar vraag knikte ik bevestigend. ‘Toen ik zeventien was begon ik grijs te worden.’

‘Vond u dat niet erg?’

‘In het begin wel, maar later had ik zoiets van, het is wat het is en ze nemen me maar zoals ik ben.’

‘Helemaal gelijk in. Mijn vriend begint nu grijze haartjes te krijgen. Ik hoop dat hij net zoals uw kleur grijs wordt. Het misstaat u echt niet.’

Overrompeld door het compliment knikte ik hevig en bedankte haar. ‘Wees zuinig met mijn bloed. Het is me dierbaar. Misschien zit daar wel de sleutel naar mijn haarkleur in verborgen.’

We namen met een stevige handdruk afscheid. Nu maar hopen dat mijn bloed zijn geheimen wil prijsgeven.

De vervelende kraai

Ze plaste opluchtend tegen de boom maar verloor haar evenwicht.

Schrapend met haar bips langs de zwam dolf ze het onderspit.

Boven neer de wolken een kraai die luid zijn vermakende lied kraste.

Het meisje lief zou nooit meer in het bos plassen.

Kerstbonus

‘Het voelt alsof ik elke dag een kerstbonus krijg,’ zei de breed geschouderde Navy Seal tegen een dame in nood.

Het ging over hoe het vervullen van zijn eerder genoemde baan voelt. De spanning en wetenschap dat elke dag zijn laatste kon zijn hielden hem op de been. Dat en wanneer hij zijn handen erop kon krijgen, een wellustige dame, vooral in nood.

De kerstbonus referentie in te tv-serie deed me denken aan andere bedrijfstakken waar ze kerstbonussen innen. En bij deze heb ik het niet over een extraatje van honderd euro. Neen. De graaiers die tonnen weggrissen onder de handen van hard werkende belastingbetalers. Ik wil niet insinueren dat de graaiers niet hard werken, maar het voelt op zoveel manieren onjuist dat het verschil onoverkoombaar groot is.

‘Waarom is hij in hemelsnaam huisarts geworden?’ vroeg ik zwaar ontdaan aan mijn vriendin. ‘Het voelt alsof hij daar zit om mij tegen te werken. Ik moet alles uit hem trekken. Hij komt met geen enkel eigen idee of initiatief. Het is alsof we tegenwoordig alles zelf moeten zijn en zelf moeten doen. Ik heb niet gestudeerd om arts te worden. Hij wel,’ met een trillende vinger wees ik in de richting van het huizenblok aan de balkonkant van mijn woning.

Het enige wat mijn vriendin kon uitbrengen was: ‘Geld.’

Ik krabde aan mijn voorhoofd opende mijn mond. Deed deze weer dicht. Opende hem opnieuw en deed hem weer dicht. Hoofdschuddend keek ik naar de negen doosjes medicijnen op tafel. In een week tijd had mijn arts het gepresteerd om me vier soorten pijnstillers voor te schrijven, twee soorten kalmeringsmiddelen, twee soorten zalfjes en een antibioticakuur. Ik kon niet anders dan instemmen met haar antwoord. Geld. De huisarts moest een soort provisie krijgen voor het uitschrijven van al deze medicatie. Het feit dat ik nog steeds niet wist wat ik onder de leden had, boeide hem blijkbaar niet.

Misschien ligt het aan mijn naïviteit. Laat ik eerst mijn hand in eigen boezem steken voordat ik hem in andermans boezem plemp. Ik ben de meester van naïviteit. Ik heb het zowaar tot kunst verheven om iedereen die ik niet ken, het voordeel van de soms immens grote twijfel te geven. Ik vertrouw mensen totdat het tegendeel bewezen is. En als dat tegendeel dan bewezen is probeer ik alleen het goede in diegene te zien. Naïef? Zeker. Stom? Soms. Vreet het aan mezelf? Altijd. Dus, wie is er hier nu de stommeling? De arts die zijn studie afrondde, dag in dag uit twintig mensen ontving, recepten uitschreef en er uiteindelijk achter kwam dat dit niet zijn levensroeping was om vervolgens maar voor het grote geld te kiezen? Of de naïeve patiënt die hoopt op de goedheid en integriteit van de arts omdat hij zowaar een eed heeft moeten afleggen die door de Griekse arts Hippocrates in het leven is geroepen.

De eed van Hippocrates is letterlijk vertaald het meest integer. Echter is door de jaren heen de betekenis en vertaling enigszins selectief uitgedragen. Dus, laat ik nu eens hetzelfde doen en lekker selectief naar de eed kijken.

‘Moge ik, als ik deze eed getrouwelijk houd, vreugde vinden in mijn leven en in de uitoefening van mijn kunst, maar moge het tegenovergestelde het geval zijn indien ik hem schend.

Als mijn arts zijn eed getrouwelijk heeft gevolgd, dan zou hij vreugde vinden in zijn leven. Op de manier waarop mijn arts achter zijn bureau zit, zou ik nog meer vreugde vinden op een begraafplaats. Waarschijnlijk komt dat omdat hij de eed niet getrouw heeft gevolgd en hem heeft geschonden.

Eigenlijk moet er nog een zin opgenomen worden in de eed: ‘Als ik niet weet wat de aandoening betreft, zal ik niet zomaar – willens en wetens dat de medicatie die ik ga voorschrijven mij een kerstbonus oplevert – de gezondheid van mijn patiĆ«nt in gevaar brengen door hem bloot te stellen aan gruwelijke bijwerkingen.’

Het is een lange zin, vertel mij wat. Misschien is dat de reden dat hij niet is opgenomen in de eed. Misschien was de ruimte op het stuk papyrus wel op. Maar ik vind de zin wel verdomd belangrijk. Niet alleen in het belang van mijn eigen gezondheid, maar ook voor de gezondheid van de mensheid. Zolang er provisies uitgeschreven worden naar de hoeveelheid van het aantal voorgeschreven medicijnen, zal het een onmogelijke taak blijken om integere en rechtschapen artsen te vinden. En laat ik voorop stellen dat dit stuk schrijven niet bedoeld is als een heksenjacht op artsen. Artsen zijn nodig. Vooral in acute situaties. Bij een gebroken been wil ik alleen maar geholpen worden door een arts. Daarom wil ik de gehele groep niet over een kam scheren. Er zijn vast en zeker overal ter wereld jonge artsen die gedreven en hartstochtelijk hun ambt bekleden. Maar er kleven simpelweg een aantal haken en ogen aan dat arts-zijn.

Natuurlijk ben ik niet helemaal van gisteren en weet ook dat wanneer de artsen iemand genezen, ze geen patiƫnten meer hebben en dus eigenlijk overbodig worden. Dus is het in hun eigen belang om de patiƫntenstroom zo constant en het liefst groeiende te houden. Dat is net als bij een restaurant, winkel of elke andere op winst gebaseerde onderneming.

Als je maar lang genoeg in het behoeftige circuit circuleert, kom je er achter dat de bedrijfsarts als het ware de leverancier is. De internist is de restauranthouder, de neuroloog is de drie Michelin-sterren kok en de huisarts is de cafƩbaas.

Zo verwees de bedrijfsarts mij door naar de internist. Om daar een afspraak te kunnen maken had ik een verwijsbrief nodig van de huisarts. Die bleek mooi op vakantie te zijn, uiteraard met het geld van de kerstbonus. Het betekende wel dat ik tijdens het verlof van de praktijk maar mooi twee weken thuis moest wachten op de terugkeer van de gebruinde arts. Oh, die twee weken konden nog wel bij de tien weken die ik al thuis op de bank lag te creperen van de pijn. De neuroloog had bij haar onderzoek niet kunnen vinden waar ze naar op zoek was en adviseerde me om maar ‘gewoon’ te beginnen met de antibiotica kuur die mijn huisarts vier weken eerder al had voorgeschreven zonder dat hij de oorzaak van mijn klachten kende.

Uiteindelijk weten we met al die specialisten en al die geleerde koppen nog niet wat het is. Maar, hey, ze weten wel hoe riant de kerstbonus van dit jaar er uit zal zien. Chapeau. Ik ga me omscholen tot schrijvende arts. Niet!

Geef de kerstbonus maar aan de Navy Seal. Dan heb ik tenminste nog het idealistische en het hoogst naĆÆeve beeld dat hij in elke aflevering van de serie de wereld, en daarmee alle integere en rechtschapen artsen redt.

 

Tot gauw,

 

 

Ber Runderkamp

Liefdesboom

De bloemen die ik kocht voor in de plantenbak op het balkon, zouden volgens de beschrijving bijen en vlinders aantrekken. Echter heb ik van die hordes vlinders nog niets opgemerkt. Bijen wel, in beperkte mate. Misschien waren de beschrijvingen niet bedoelt voor de eigenaar, maar voor zijn buren. Daar stikt het namelijk van de gevleugelde diertjes.

Zodra ik die laatste observatie had benoemd en in de bank lag kwam er een duif naar binnen vliegen. Een duif! Zo’n vogel die je normaal gesproken op de dam in onze hoofdstad tegenkomt. Met duizenden tegelijk. Gelukkig voor mij en mijn interieur was dit er maar een. En toch, ƩƩn teveel. Ware het niet dat een duif alle ruimte moet hebben om te schijten, zag ik hem dit liever niet doen op mijn lichte laminaat, de was die te drogen hing, de teakhouten tafel of in de bonsaiboom. Die waarschijnlijk niet bestand is tegen alle zuren die in de uitwerpselen van onze gevleugelde vriend te vinden zijn. En zo bevond ik mijzelf na dertig jaar op deze planeet, pratend tegen een duif te wijzen naar de openstaande balkondeuren. Na drie rondjes door de benedenverdieping van mijn huis vond hij dan toch eigenhandig de uitgang die hij als ingang had gebruikt. Van angst legde de beste duif de komende drie jaar waarschijnlijk geen eitjes meer. Ik salueerde naar hem als wijze van afscheid.

Normaal gesproken bekeek ik de duiven in de berk en de spar die aan de achterkant in de tuin van de onderburen staan. Van het voorjaar was me dat een liefdesspel. Elke keer dat ik drie duiven bij elkaar zag bleef ik even gluren. Totdat het stemmetje in mijn hoofd weer overduidelijk te horen was en mij vertelde dat ik het ook niet leuk zou vinden als er allerlei vreemde figuren stonden te gluren tijdens de liefdesdaad. Zo burgerlijk als ik mezelf waan liep ik dan snel het raam voorbij en ging weer verder met mijn eigen Ā leven.

Naast de duif die naar binnen vloog, komen er soms ook andere dingen binnenvliegen. Zo lag ik laatst in de bank mijn dagelijkse rondje langs social media te volgen op de laptop toen ik opeens verhitte stemmen hoorde.

‘Moet hij hierin?’ vroeg de man met diepe stem.

‘Nee, hij moet daarin. Ja, nee, een stukje dieper. Ja, eerst in dat gaatje en daarna in het andere gaatje. Later mag je nog dieper,’ de stem van de tweede deed me twijfelen.

Ik ben van nature terughouden in mijn oordeel en probeerde in dit opzicht ook op de vlakte te blijven. Toch nam een deel van mijn gedachten een loopje met me. Dat is waarschijnlijk het deel schrijver in me, die fantasierijk en visueel ingesteld is. Het feit dat het een gesprek tussen twee mannen was, deed daar geen afbreuk aan. Ik ben allang zover dat ik besef dat in deze wereld alles mogelijk is en veel geoorloofd mag zijn.

Mijn nieuwsgierigheid geprikkeld, stond ik op en liep naar het balkon. Op mijn tenen balancerend probeerde ik het duo te vinden. Ze waren in hun tuin bezig. De een had ondiepe, kleine kuiltjes gegraven in een cirkel om de iele berk heen. De ander stond met een schop in zijn hand. Blazend veegde hij zweet van zijn voorhoofd alsof hij al een are bomen ontworteld had. Hij zag me kijken. Ik zwaaide enthousiast. Hij zwaaide terug en wees naar de berk.

‘Staat in de weg van de zon.’

Ik knikte begrijpend, wenste ze succes en wenkte mijzelf terug naar binnen. Hoofdkrabbend ging ik weer liggen op de bank.

Ik vond het spijtig dat ze de boom zouden weghalen. Niet in de eerste plaats voor de boom zelf, maar het besef gleed als een golf over me heen. Het was de boom waarin de duiven van het voorjaar hun liefdesritueel uitvoerden. Het gluren zou ik volgend voorjaar dus gaan missen. De duiven moesten op zoek naar een andere liefdesboom. Als dat nog niet genoeg was, wordt het door het weghalen van de boom voor de overburen mogelijk om mij te begluren.

 

Schommelstoel

In een schommelstoel zit ik en laat mijn voeten in het zonlicht baden. Hommels en bijen vliegen om de margrietjes heen. De laatste magenta paarse blaadjes hangen hittemoe naar beneden. Met mijn ogen gesloten zie ik de wereld om me heen. Zonder pijn, zonder verdriet en zonder angst. Maar dat is geen echte wereld. Althans niet een die mensen kunnen creƫren. Of kunnen we dat wel?

Iemand zei ooit; ‘De wereld zal vrede kennen als de macht van liefde, de liefde voor macht overwint.’ Laat de persoon die dit zei nou een virtuoos gitarist zijn geweest. Niet dat ik mezelf virtuoos noem. Maar wel gitarist, en ik kan mijzelf goed vinden in die uitspraak. Want macht is machtig. Het geeft je een euforisch gevoel wanneer je de macht over iemand hebt. Ik heb dat altijd al gevaarlijk gevonden. Niet zozeer om het idee van macht, maar meer het idee dat iemand de macht over een ander zou willen.

Stel, we kunnen de liefde voor macht overwinnen. Dan zouden we allemaal op enig moment in die schommelstoel zitten. Genietend van de zon. Onze ogen dicht en de wereld zien zoals we hem willen zien. Het zou prachtig zijn. Een perfecte wereld. Maar als we perfect waren, dan zouden we waarschijnlijk niet op aarde zijn. Dus moeten we eigenlijk blij zijn dat we niet perfect zijn en mogen streven naar een echte wereld zonder liefde voor macht. En meer schommelstoelen.