Nikki

Een aantal weken geleden heb ik een Nikon fotocamera gekocht. Of eigenlijk moet ik zeggen, deels gekregen en deels gekocht. Mijn vriendin zag me tijdens onze vakantie zo gepassioneerd in de weer met de camera die ik van mijn broer te leen had, dat ze het een mooi verjaardagscadeau vond. Sindsdien zijn Nikki(ik heb de camera een naam gegeven) en ik onafscheidbaar. Het is zelfs zo erg dat mijn vriendin er jaloers van wordt.(die eigenschap, kende ik nog niet van haar) Wanneer we een weekend weg gaan, of een dagje uit, dan gaat Nikki mee.
Ik maak de mooiste foto’s, al zeg ik het zelf. Mijn vriendin en ik hebben wel een afspraak gemaakt; Wanneer mijn vriendin mijn ge-fotografeer zat is, dan vraagt ze om een time-out.
Ik opperde nog een ander idee; Zij mag de camera ook gebruiken en de naam Niko gebruiken. Zo is alles weer in balans en kunnen we zonder strijd de toekomst tegemoet.

P.S. Hier wat kiekjes gemaakt met Nikki.

 

 

Advertentie

Zoektocht

Ze masseert me, gepaard gaande met pijnscheuten.
‘Is dat gevoelig?’ vraagt ze met een verontschuldigende toon.
Ik knik en zucht.
‘Goed in en uit blijven ademen. Het litteken geneest geweldig. Je spieren en bindweefsels voelen zacht en soepel aan. Je lichaam reageert goed op de behandelingen, vooral als je bedenkt dat de chirurg heeft staan wroeten en snijden met de subtiliteit van een slager.’
Opnieuw knik ik en probeer het bonken van mijn hart te negeren.
‘Goed, trek je kleding maar weer aan. Ik wil je volgende week weer zien. Dan ga ik beginnen aan je schouderblad. Onthoud, jij bent de expert van je lichaam. Jij bent de chauffeur.’
Om het af te leren knik ik nogmaals en wip van de behandeltafel af. Zal ik het zeggen? Ja, ik zeg het gewoon: ‘Dinsdag krijg ik een lumbaalpunctie, ik weet niet hoe ik daaronder vandaan kom. Misschien is het handig om maandagochtend een afspraak te maken.’
Ze kijkt me indringend aan, draait naar me toe en zegt: ‘Het is wel veel hè wat er op je af komt? Hoe ga je daar mee om?’
De vraag overvalt me en ik stamel wat, waarop het eerste wat ik zeg is: ‘Ik heb geen idee.’ Opnieuw zucht ik. ‘Het is veel ja. Als het maar in dienst staat van mijn zoektocht naar een diagnose.’
‘Zorg ervoor dat je niet doordraaft in je zoektocht. Voor je het weet blijft er niets meer van je lichaam over en mag je de rest van je leven doorbrengen met de erfenis van je zoektocht. Vergeet niet te leven.’
Haar advies slaat in als een bom en ik word stil. Het besef van haar woorden sijpelt door mijn cellen en in de waas van de uitwerking ervan neem ik afscheid en loop naar huis. Ze is niet zomaar fysiotherapeut, ze is meer dan dat denk ik. Wat is ze dan wel?

Een expert van haar eigen lichaam en haar ervaringen.

Echo van twijfel

‘Gaat u maar liggen.’

Op de tast zoek ik de behandeltafel. Het ruikt er naar alcohol en steriliteit. Mijn maag knort. De instructies waren duidelijk: Als u ’s morgens een afspraak heeft, mag u vanaf twaalf uur ’s nachts niet meer eten en drinken. Mijn ogen wennen langzaam aan de donkere kamer. Er brandt een lichtpuntje aan een monitor, het piept ook. Het onderzoekstafel-papier dat over de lengte van de tafel ligt, lijkt licht te geven en is mijn duidelijkste aanknopingspunt. Zodra ik mezelf heb geïnstalleerd, draait de vriendelijke echoscopiste zich naar me toe. Ze zit op zo’n draaikruk zonder rugsteun. Zelfs in het donker van de kamer zie ik dat ze geruststellend naar me lacht.

‘Ik ga zo wat gel op uw buik smeren, dat maakt het allemaal wat gemakkelijker.’

“Allemaal?”, denk ik. Zolang de gel maar op mijn buik blijft en niet voor nader onderzoek naar allerlei andere plekjes wiebelt. Mijn benen trillen, net als mijn handen, dat doen ze al de hele ochtend. Vannacht heb ik weinig geslapen: wat als ze iets vinden, iets ernstigs, iets ingrijpends, iets wat mijn leven voorgoed zal veranderen. Maar ik heb liever dat ze iets vinden dan dat ik nog langer in onzekerheid moet leven. Toch? Ja, ik denk het.
Kwak, klink het. Waar ik vrouwen vaak heb horen klagen over de koude gel die op hun uitpuilende buik geplempt wordt, voelt het goedje bij mij heerlijk warm.

De vrouw rolt met haar vreemde instrument over mijn buik. Ze bestookt me met vragen over mijn dagelijks leven en waarom ik bij haar op de tafel lig. Of ik ook klachten ervaar? Dat lijkt me een schot in open doel, maar blijkbaar zijn er mensen die voor de lol een echo laten maken van al hun vitale buikorganen. Nadat ze genoeg informatie heeft verzameld terwijl ik op mijn rug lig, vraagt ze me om op mijn linkerzij te gaan liggen. Ik volg haar instructies zo vredelievend en gehoorzaam mogelijk.

‘Doet u ook zwangerschappen?’ vraag ik oprecht geïnteresseerd. Het feit dat je door middel van geluidsgolven organen in beeld brengt, hetzij in zwart/wit en grijstinten, vind ik fascinerend. En het leidt me af van de zenuwen die mijn armen en benen al een paar uur beklemmen.

‘Ja. Of nee, niet meer. Dat is echt al een hele poos geleden. Maar ik doe eigenlijk van alles. Als mensen binnenkomen met knobbeltjes, of problemen hebben met hun schildklier, botten en benen, van alles eigenlijk. Mocht je het jezelf afvragen, je bent niet zwanger.’

Het blijft even stil in de donkere kamer. Dan bulder ik van het lachen en ik zweer het gel op mijn buik te zien meeschudden. Heerlijk, het haalt de spanning even van mijn gestel.

Op de vraag of ze iets merkwaardigs ziet, antwoordt ze haast fluisterend: ‘Daar mag ik niets over zeggen. Dat laat ik aan de radioloog over.’

Gelijk voel ik mijn benen en armen weer vollopen met twijfels, angsten en doemscenario’s. Ik moet mijn maag snel ergens mee vullen anders vult die zich ook met dezelfde levensremmers.

‘De radioloog gaat er even naar kijken, als we genoeg beeldmateriaal hebben en het is allemaal duidelijk te zien voor de radioloog, dan mag u naar huis. Nu mag u de gel van uw buik vegen en even wachten in de wachtkamer.’

Ik bedank haar vriendelijk en zit binnen no-time op een ongemakkelijke houten stoel in de wachtkamer. Als ik een nagelbijter was, had ik geen nagels meer over. In plaats daarvan verandert de binnenvetter die ik ben vanbinnen in een magere Hein en zijn zelfs de angsten geen partij voor mijn allesverslindende fantasie en beeldvorming. Na een zenuwslopende vijf minuten komt de vriendelijke echoscopiste de wachtkamer binnen en wenkt me.
Met knikkende knieën sta ik op. Ze houdt een hand naar me uit. Om haar mond krult een vreemde glimlach. Ik probeer de lach in te schatten. Iets van meelijdzaamheid, geruststelling of toch meer iets van ‘maak je nu maar nog geen zorgen, daar is later nog genoeg tijd voor.’ Ik krijg er geen hoogte van en hoor haar zeggen, terwijl we elkaar de hand schudden: ‘Ik wens u fijne feestdagen.’

Ik mompel iets in de trant van “insgelijks” of ‘u ook’. Achter me hoor ik haar de volgende patiënt roepen. Het is lopende band werk. Ik heb de complete feestdagen de tijd om te bedenken wat het kan zijn dat mijn lichaam teistert. Misschien moet ik maar een extra glas whisky nuttigen. Of een fles. Dat zuivert vast mijn bloed en ook mijn lever en maakt het wachten wat draaglijker. Het enige wat ik ondertussen al zeker weet is dat ik in ieder geval niet zwanger ben.

Ideale zondag

Zondag 15 oktober 2017. De zon schijnt hier volop. De dauw op de grassprietjes schittert mij tegemoet. De condens op de ramen zegt me dat het koud geweest is vannacht. De geur van kamille prikkelt mijn reuk en ik zit te bedenken wat ik met deze zintuiglijke zondagmorgen ga doen? Zal ik een wandeling maken? Met de wetenschap dat ik dan de rest van de dag rustig aan moet doen. Of moet ik achter het glas blijven zitten, mezelf verwonderen over het mooie weer? Altijd weer dat dilemma. Kon ik maar binnen blijven en toch genieten van de zonovergoten zondag. Met een kopje koffie, een krantje of een boek en de zonnestralen op mijn gezicht. En door het lezen geïnspireerd raken om vervolgens te gaan schrijven. De ideale zondag.

Kan ik het dan niet allemaal hebben? Waarom eigenlijk niet? Als ik gewoon een klein stukje ga lopen met de zon op mijn gezicht, en op een bankje ga zitten lezen, om daarna naar huis te keren en te gaan schrijven. Laat ik dat maar doen. Ik kan er misschien zelfs meer energie van krijgen.

Dus, mijn beste lezers, ik ga er even tussenuit. Ik wens jullie een hele fijne, zonovergoten zondag toe met alle ingrediënten die het voor jullie de ideale zondag maken. Mochten jullie in een schrijfflow zitten, laat me dan weten wat jullie ideale zondag vormt.

 

Tot gauw,

 

Ber Runderkamp

Ravotten

Ik zie jullie vallen en daarmee mijn gemoed. Hoewel ik de warmte op mijn huid had willen voelen, liep het anders. Deze vier muren zijn nooit witter geweest dan nu. Ze werden mijn wereld. Liever had ik ze geel geschilderd, als de zon. Bij het vooruitzicht van de kou en de ijzelige nachten, word ik rillerig.
‘Heb je zin om een wandeling te maken?’, vraagt mijn vriendin opgewekt.
Afwezig knik ik en dwing mezelf naar het heden. ‘Lekker door de bladeren ravotten?’
‘Ja, we doen alsof. Voorzichtig.’
Mank loop ik naar buiten. Alles beter dan de ijzige witte muren.

Als ik terugkijk

Als ik terugkijk. Drie woorden. Die plots de wereld voor mij betekenen. Het is de (voorlopige) titel van mijn nog te verschijnen debuutroman. Jaren heb ik naar het moment van uitgave toegeleefd. Nu het moment naderbij komt, wil ik het hele proces er naartoe niet overslaan. Maar opslaan in mijn geheugen. Voor later. Want als je een boek uitgeeft, dan gaat het de wijde wereld in. Daar gaan wel maanden, soms zelfs jaren aan vooraf. En dan blijft toch het gezegde dat het niet om de bestemming gaat maar om de reis er naartoe door mijn hoofd malen.

‘Als ik terugkijk, wat ik vaak doe, zie ik golven. Sommige zijn om op te surfen, andere om te laten gaan.’

 

Tot gauw,

 

Ber Runderkamp

Ginko

‘Dan heb ik een mooie uitdaging voor je,’ zei mijn tante glunderend. ‘Laatst vond ik het blad van de ginkoboom op de stoep. Heb je enig idee waar die boom staat?’ vroeg ze opgewekt.
‘Nee,’ antwoordde ik wat neerslachtig.
‘Nou, dan ga je af en toe kleine stukjes wandelen en intussen zoek je de boom. Dat leidt ook even van je been af.’
Ik vond haar voorstel uitdagend en onaantrekkelijk tegelijkertijd. Het feit dat ik al wekenlang niet meer buiten was geweest, maakte het voorstel er niet makkelijker op. En de pijn in mijn been, leek als een wegblokkade mijn zin om een eerste stap buiten te zetten, te parkeren. Op een plaats waar langdurig geparkeerd wordt. Net als op Schiphol. Alleen parkeerde ik niet om daarna lekker op vakantie te gaan.

Zoals altijd, brachten de woorden van mijn oom en tante iets in beweging. Ik besloot de ginkoboom op internet te zoeken. Om de vorm van zijn bladeren en de ruwheid van zijn bast te kunnen onderscheiden. Grappig detail dat ik bij het zoeken tegenkwam, – hetgeen niet geheel toevallig is –  jaren geleden kreeg ik van diezelfde oom en tante een boekenlegger cadeau. In de vorm van een ginkoboomblad. Alsof ze toentertijd al wisten dat dit moment in de toekomst plaats zou vinden.

Wat mij opviel in de beschrijving van de boom was het volgende: De naam betekent letterlijk vertaald; De zilveren abrikoos en wordt ook wel de Tempelboom genoemd. De Japanse notenboom, ofwel Ginko staat symbool voor vele dingen; Onveranderlijkheid, hoop, liefde, toverkracht, tijdloosheid en een lang leven. Dat lange leven zag ik wel zitten, maar niet op de manier van de afgelopen maanden. Van pijn en afzien en het van dag tot dag leven. Kijken hoe het vandaag met de pijn gesteld was. Kijken hoe het met de energie gesteld was. Kijken of ik vandaag zonder extra bijslapen de avond zou halen. Nee, op die manier wilde ik niet lang leven. Dus, gemotiveerd door de symbolisering van de Ginko trok ik letterlijk mijn stoute schoenen aan.

Zodra ik de deur achter mijn rug sloot, wilde ik mezelf weer omdraaien en op de bank neerploffen. Maar de zon scheen en het was hoogzomer waar de herfst op de loer lag. En ik wilde lang leven zonder pijn. Waar de ene specialist mij aanraadde om meer te bewegen, vond de andere specialist het van levensbelang om zo weinig mogelijk te bewegen om geen extra schade te veroorzaken. Dus, vertwijfeling alom terwijl ik de trap afdaalde. Stapje voor stapje. Beneden was ik al buiten adem. De zoektocht moest nog beginnen, maar ik had het eerste levensgrote obstakel overwonnen. Mijn voeten leidden me langzaam over het schelpenpad naar de haag van bomen die een immense hoge tunnel vormden. Mijn ogen gleden over de blaadjes en de schors. Maar telkens werd mijn hoop op het vinden van de Ginko, beetje bij beetje afgebrokkeld.
Mijn tante had gelijk, het zoeken leidde af van de pijn. Voor ik het wist, stond ik uit te kijken over het kanaal.(dit is op 5 minuten lopen van mijn huis, ik deed er 30 minuten over) Enigszins teleurgesteld begon ik aan de weg terug, maar niet via hetzelfde pad. Af en toe snoof ik bewust de heerlijke bosgeur op. En keek naar de vrolijk fladderende koolmeesjes. Ze hopten van tak naar tak en floten er op los.. Alsof ze mijn wandeling zegenden met een goede afloop.

Ik ruilde het bos in voor het asfalt en de klinkers. Mijn voeten voelden beurs en mijn benen moe. Maar mijn huis kwam al in zicht. Zodra ik mijzelf er bij neer legde dat ik de boom niet zou vinden, gleden mijn ogen over de laatste boom tussen mij en mijn huis. Het blad had een kenmerkende inkeping in het midden. Ik kon mijn ogen niet geloven en bleef wel tien minuten bij de boom staan. Wippend van de ene voet op de andere. Op nog geen tien meter van mijn huis stond de boom alsof hij wilde zeggen: Ik sta hier al de hele tijd op jou te wachten.

Ik begreep de boodschap. Iets dat je zoekt, is vaak dichterbij dan je denkt. Ik had de boom met een minuut gevonden als ik rechts in plaats van links was gegaan. Maar op deze manier had ik de bosgeur geroken, de koolmeesjes dansend zien vliegen, het kanaal zien stromen en de zon voelen schijnen. Ik was beurs van de pijn. Moe van de inspanning. Maar ik sliep als een roos die nacht. Dromend over de Ginko. De Zilveren Abrikoos en een lang leven zonder pijn.

 

Tot gauw,

 

Ber Runderkamp

De steenoven

Terwijl ik op de bank lig te schrijven, houd ik mijn oren gespitst. Geluiden die me van buiten tegemoet komen zijn interessant. Zo is er het starten van de scooter. Het komt van een van mijn onderburen. Pas de laatste paar dagen is het me gaan opvallen dat de scooter zo’n acht keer per dag aangaat en net zo vaak weer uitgezet wordt ook. Ik ken de eigenaar niet. Alleen van gezicht. De man heeft een ronde kop, met een borstelige snor en twee lapjes verdord haar aan de zijkanten en achter zijn oor. Volgens mijn vriendin is hij van Italiaanse afkomst. Deze observatie komt niet door zijn uiterlijk, maar meer door de steenoven die hij in zijn tuin heeft staan.

‘Waar zou hij toch steeds naar toe gaan?’ vroeg ik gisteren gefascineerd aan mijn vriendin.

‘Misschien dealt hij drugs,’ haar ogen werden groot en er verscheen een lach om haar mond.

Dat is natuurlijk nogal een insinuatie.

Normaal gesproken ben ik niet zozeer van het speculeren en oordelen, maar dit vond ik een bijzonder uitgangspunt. Het feit dat de beste man steeds hele korte ritjes met zijn scooter maakt, doet wel menig wenkbrauwen fronsen. Soms blijft hij tien minuten weg. Soms maar drie. Het zou toch goed mogelijk zijn.

Ik als schrijver zijnde ging met het idee van mijn vriendin aan de haal en zag hem al naar stiekeme plekjes rijden. Onder het viaduct, in vieze naar urine stinkende steegjes, in leegstaande gebouwen of verlaten bunkers uit de tweede wereldoorlog.

Ik zou al een perfecte plek hebben voor het bewaren van de voorraad drugs en het geld: De steenoven. Als je toch niet echt van Italiaanse afkomst bent en geld zat hebt, dan kon ik het mezelf veroorloven om een steenoven aan te schaffen en niet te gebruiken voor het oorspronkelijke doeleinde. Niemand die er bij op komt om daar in te gaan zoeken, mits je natuurlijk heel graag pizza eet en wilt zien hoe de oven er van binnen uitziet. Misschien is dat ook wel hoe de Italiaanse maffia hun geld witwast. Handel in steenovens, pizzeria’s of scooters. Met de Piaggio, Vespa en Vespelini, is de Italiaanse scootermarkt goed vertegenwoordigd.

De buurman lijkt aan alle eisen van doorgewinterde maffiosi te voldoen. De scooter, de steenoven en het lucratieve handeltje. Hopelijk raak ik door dit schrijven niet verzeilt in een maffia-oorlog.

Elke keer wanneer mijn buurman nu komt aanrijden, denk ik aan de steenoven, drugsgeld, Italië en pizza. Verdomme, nu een lekker stuk pizza.

 

Tot gauw,

 

 

Ber Runderkamp

Bloedgeheim

‘U mag even een vuist maken,’ de aardige zuster met een pienter zwart en geel gekleurd brilletje zat met de stoelpoten van haar tegen die van mij en zocht een ader. ‘Waarom is het toch dat alle mannen denken dat ze hun hele arm moeten aanspannen als ik ze vraag om een vuist te maken. Alsof ze hun spierballen willen tonen.’

‘Hoe is dat met vrouwen dan?’ vroeg ik terwijl ze de naald bij me naar binnen duwde. Uit alle macht probeerde ik niet aan de naald te denken en keek weg. Hoewel ik in de verste verte niet bang ben voor naalden, was mijn laatste ervaring niet zo prettig. En toen ik hoorde dat ze vandaag acht buisjes bloed gingen afnemen, werd ik er niet rustiger op.

‘Oh die laten hun arm netjes op de armsteun liggen en maken een vuist zoals ik dat van ze vraag. Niet om jullie in een kwaad daglicht te stellen hoor. Het is puur een observatie.’

Buisje drie ging met warm bloed van de hand van de zuster naar de hand van haar mannelijke assistent.

‘Ja, natuurlijk,’ zei ik afwezig.

‘En wat heeft de arts tegen uw gezegd?’

‘Dat hij me belt wanneer er abnormaliteiten in mijn bloed aangetroffen zijn. Anders moet ik wachten totdat hij de brief met bevindingen klaar heeft en naar de bedrijfsarts, neuroloog en huisarts stuurt. Ik krijg ook een kopie met zijn bevindingen. Hopelijk komt er wat uit en anders moeten we maar verder kijken.’

‘Ja, ik hoop ook dat er wat uit uw bloed komt,’ buisje vijf werd aan de naald gezet.

Ik voelde me steeds warmer worden en kreeg zowat een zweetaanval.

‘Gaat het?’ vroeg ze bezorgd.

Ze had van tevoren gevraagd of ik een angst voor naalden had. Heel stellig had ik naar waarheid nee geantwoord. Toch voelde ik me er niet beter op worden en zodra buisje zeven aan mijn levenslijn aangesloten zat waren mijn oksels nat van het zweet en ging mijn hart tekeer als een paard op een racetrack.

‘Nog eentje en dan zijn we er.’

Ik knikte en dacht dat ze al mijn bloed door de naald opzoog. Waar ik als volbloed zoogdier de kliniek binnen hinkelde, zou ik als een platvis de auto ingaan.

Zodra het laatste buisje met bloed gevuld was legde ze mijn rugsteun wat naar beneden en duwde een dextro in mijn mond en haalde een glaasje gekoeld water. Zodra ze weer terug kwam, ging ze bemoedigend naast me zitten en vroeg of het ging.

Langzaam aan kreeg ik volgens haar weer wat kleur in mijn gezicht. Ze liet de rugsteun weer omhoog en keek me zorgelijk aan. Toen rechtte ze haar rug en glimlachte. ‘Mag ik u een persoonlijke vraag stellen?’

‘Je hebt al mijn bloed al gestolen, een vraag kan er ook nog wel bij.’

Ze lachte en leek te twijfelen. Na een overduidelijke innerlijke strijd stortte ze de vraag over me heen alsof deze al weken dwars zat. ‘Is die haarkleur van uzelf?’

Verbaasd door het lijdend onderwerp van haar vraag knikte ik bevestigend. ‘Toen ik zeventien was begon ik grijs te worden.’

‘Vond u dat niet erg?’

‘In het begin wel, maar later had ik zoiets van, het is wat het is en ze nemen me maar zoals ik ben.’

‘Helemaal gelijk in. Mijn vriend begint nu grijze haartjes te krijgen. Ik hoop dat hij net zoals uw kleur grijs wordt. Het misstaat u echt niet.’

Overrompeld door het compliment knikte ik hevig en bedankte haar. ‘Wees zuinig met mijn bloed. Het is me dierbaar. Misschien zit daar wel de sleutel naar mijn haarkleur in verborgen.’

We namen met een stevige handdruk afscheid. Nu maar hopen dat mijn bloed zijn geheimen wil prijsgeven.

Liefdesboom

De bloemen die ik kocht voor in de plantenbak op het balkon, zouden volgens de beschrijving bijen en vlinders aantrekken. Echter heb ik van die hordes vlinders nog niets opgemerkt. Bijen wel, in beperkte mate. Misschien waren de beschrijvingen niet bedoelt voor de eigenaar, maar voor zijn buren. Daar stikt het namelijk van de gevleugelde diertjes.

Zodra ik die laatste observatie had benoemd en in de bank lag kwam er een duif naar binnen vliegen. Een duif! Zo’n vogel die je normaal gesproken op de dam in onze hoofdstad tegenkomt. Met duizenden tegelijk. Gelukkig voor mij en mijn interieur was dit er maar een. En toch, één teveel. Ware het niet dat een duif alle ruimte moet hebben om te schijten, zag ik hem dit liever niet doen op mijn lichte laminaat, de was die te drogen hing, de teakhouten tafel of in de bonsaiboom. Die waarschijnlijk niet bestand is tegen alle zuren die in de uitwerpselen van onze gevleugelde vriend te vinden zijn. En zo bevond ik mijzelf na dertig jaar op deze planeet, pratend tegen een duif te wijzen naar de openstaande balkondeuren. Na drie rondjes door de benedenverdieping van mijn huis vond hij dan toch eigenhandig de uitgang die hij als ingang had gebruikt. Van angst legde de beste duif de komende drie jaar waarschijnlijk geen eitjes meer. Ik salueerde naar hem als wijze van afscheid.

Normaal gesproken bekeek ik de duiven in de berk en de spar die aan de achterkant in de tuin van de onderburen staan. Van het voorjaar was me dat een liefdesspel. Elke keer dat ik drie duiven bij elkaar zag bleef ik even gluren. Totdat het stemmetje in mijn hoofd weer overduidelijk te horen was en mij vertelde dat ik het ook niet leuk zou vinden als er allerlei vreemde figuren stonden te gluren tijdens de liefdesdaad. Zo burgerlijk als ik mezelf waan liep ik dan snel het raam voorbij en ging weer verder met mijn eigen  leven.

Naast de duif die naar binnen vloog, komen er soms ook andere dingen binnenvliegen. Zo lag ik laatst in de bank mijn dagelijkse rondje langs social media te volgen op de laptop toen ik opeens verhitte stemmen hoorde.

‘Moet hij hierin?’ vroeg de man met diepe stem.

‘Nee, hij moet daarin. Ja, nee, een stukje dieper. Ja, eerst in dat gaatje en daarna in het andere gaatje. Later mag je nog dieper,’ de stem van de tweede deed me twijfelen.

Ik ben van nature terughouden in mijn oordeel en probeerde in dit opzicht ook op de vlakte te blijven. Toch nam een deel van mijn gedachten een loopje met me. Dat is waarschijnlijk het deel schrijver in me, die fantasierijk en visueel ingesteld is. Het feit dat het een gesprek tussen twee mannen was, deed daar geen afbreuk aan. Ik ben allang zover dat ik besef dat in deze wereld alles mogelijk is en veel geoorloofd mag zijn.

Mijn nieuwsgierigheid geprikkeld, stond ik op en liep naar het balkon. Op mijn tenen balancerend probeerde ik het duo te vinden. Ze waren in hun tuin bezig. De een had ondiepe, kleine kuiltjes gegraven in een cirkel om de iele berk heen. De ander stond met een schop in zijn hand. Blazend veegde hij zweet van zijn voorhoofd alsof hij al een are bomen ontworteld had. Hij zag me kijken. Ik zwaaide enthousiast. Hij zwaaide terug en wees naar de berk.

‘Staat in de weg van de zon.’

Ik knikte begrijpend, wenste ze succes en wenkte mijzelf terug naar binnen. Hoofdkrabbend ging ik weer liggen op de bank.

Ik vond het spijtig dat ze de boom zouden weghalen. Niet in de eerste plaats voor de boom zelf, maar het besef gleed als een golf over me heen. Het was de boom waarin de duiven van het voorjaar hun liefdesritueel uitvoerden. Het gluren zou ik volgend voorjaar dus gaan missen. De duiven moesten op zoek naar een andere liefdesboom. Als dat nog niet genoeg was, wordt het door het weghalen van de boom voor de overburen mogelijk om mij te begluren.